maandag 31 mei 2010

China: Shilin, Yangshuo en Ping'An





Het geeft natuurlijk geen pas om ruim 1.3 miljard mensen over één kam te scheren. Toch zou ik met de gemak de stelling aandurven dat Chinezen een luidruchtig volk is. Ze opereren meestal in groepen en op de een of andere manier hebben juist altijd de mensen aan de uiterste einden elkaar van alles te vertellen. En dat moet dus geschreeuwd worden. Ze schreeuwen ook door de mobiele telefoon, altijd en overal. Gisteravond waren we naar een wonderschone voorstelling van regisseur Zhang Yimou (die ook de openingsceremonie van de Olympische spelen heeft geproduceerd) in een al even betoverend openlucht theater dat aan een meer tussen de Karstbergen van Yangshuo ligt. De Chinezen die tijdens de voorstelling nog binnen komen doen dat al druk pratend (= schreeuwend). Ze blijven ook gewoon mobiel bellen. Iedereen binnen handbereik heb ik hardhandig tot stilte gemaand. Iemand anders aanspreken op zijn/haar gedrag schijnt hier ‘not done’ te zijn maar effektief was het wel.

Wat je ook makkelijk kunt beweren is dat het smeerpoetsen zijn. Zelf hebben ze daar denk ik geen erg in, ze zijn niet anders gewend. In ons hotel in Shilin was het duidelijk dat het eten bij de vorige bewoner beslist niet goed gevallen was. Dus wij vroegen aan het personeel of ze het toilet even schoon wilden maken. Ze haalden een smoezelige doek uit de keuken (we hopen dat die vervolgens niet retour is gegaan) en waren daar ruim 10 minuten druk mee in de weer. Toen ze klaar waren en we gingen kijken zaten de spetters nog overal. Dan maar naar een ander hotel. Daarvan was de stortbak kapot, deed de warme douche het niet en brak een poot van de kruk af waar Ad op ging zitten, maar dat terzijde. Maar zelfs al die miljoenen smeerpoetsen kunnen niet op tegen het enorme leger aan straatvegers dat gewapend met takkenbossen en zwabbers de straten, trottoirs en (met gevaar voor eigen leven) snelwegen brandschoon houdt.

Op meerdere terreinen wordt er overigens wel wat gedaan tegen de vervuiling. Je krijgt nooit een plastic tas bij aankopen. Als je een wilt hebben moet je die betalen en dan is het vaak ook nog een stoffen exemplaar. Overal zie je zonneboilers op de daken. Het nadeel daarvan is wel dat het 5 tot soms wel 10 minuten duurt voordat je warm water in de douche hebt. Dat is natuurlijk een enorme verspilling van water (een mooie uitdaging voor de technici onder ons?). Verder zijn zeker in steden de meeste brommers electrisch. Ze stinken niet en zijn heerlijk stil. Dat laatste vinden de Chinezen dan weer jammer dus compenseren ze dat door veelvuldig en langdurig te claxonneren.

Het natuurschoon dat we deze week per bus, taxi, fiets, bamboe vlot en lopend (een draagstoel had ook nog gekund maar dat vonden we te genant) doorkruisten vonden we ronduit schitterend. De bizarre rotsformaties van Shilin kunnen zich makkelijk meten met parken in de Grand Circle in de US. De eivormige Karstbergen langs de rivieren van Yangshuo zijn zeker zo mooi als de beroemde Halong Bay in Vietnam. En de uitgestrekte rijstterrassen die als duizenden spiegels de bergen bij Ping’an weerkaatsen zijn de grootste ter wereld.

Tijdens onze tochten maken we vaak gebruik van lokale chauffeurs en gidsen. Daar zijn we positief verrast over: mensen zijn hulpvaardig en punctueel. Onderhandelen zit ze in het bloed en als ze een kans zien om geld te verdienen zullen ze dat niet nalaten maar ze houden zich aan afspraken. Als we vooraf 10 hebben afgesproken dan blijft dat zo. In hun ogen zijn wij natuurlijk makke schapen als het om onderhandelen gaat en daarom proberen ze ons van alles te verkopen. Toch zijn de echte ‘big spenders’ de vele Chinese toeristen zelf. Die kopen zich echt helemaal suf. Dit wordt ook erg gestimuleerd door de overheid. Een maatregel die ze daartoe hebben genomen is het limiteren van het bedrag dat je op de bank mag hebben staan. Volgens horen zeggen is dat 50.000 Yuan, zo’n kleine 6000 Euro. De rest moet je in een oude sok bewaren of liever dus: spenderen volgens het nieuwe Chinese spreekwoord: “money makes the world go round”.




Voor meer foto’s zie: http://wereldreis2010.phanfare.com

woensdag 26 mei 2010

China: Lijiang en Dali

We zijn in Yúnnán, de provincie met de grootste verscheidenheid aan etnische minderheidsgroepen. Dan denk je toch al snel aan obscure groepjes mensen in fotogenieke, maar achterhaalde kleding. Die kleding is inderdaad oogverblindend mooi. Je blijft foto’s maken. De term ‘minderheid’ is weliswaar in Chinees verband correct maar je hebt het dan wel over groepen die ieder talrijker zijn dan het aantal inwoners van menig Europees land. Ze hebben een ander uiterlijk, eigen religie en taal met een uniek schrift. Of hun manier van leven de culturele wals van de Han Chinezen en de modernisering overleeft valt te bezien maar vooralsnog lijkt het springlevend.


In dorpen als Lijiang (foto) en Dali is de autenthieke architectuur prachtig bewaard gebleven. Dat vinden de Chinezen zelf ook en daarom komen ze er met busladingen tegelijk naartoe om de sfeer van het ‘China van weleer’ te ervaren. Het grappige is dat het daardoor inmiddels erg toeristisch is maar niet met westerlingen. Voor deze Chinese toeristen zijn wij overigens ook een bezienswaardigheid. We staan op honderden van hun foto’s.


Soms komen we andere westerse toeristen tegen. Het gesprek gaat dan vaak over wie waar net geweest is of naartoe gaat. Maar de laatste keer werden er opeens ervaringen uitgewisseld over malaria pillen. Huh? Malaria pillen? Dat hoeft hier toch helemaal niet? Toch hadden de Belgische, Duitse en Nederlandse reizigers een recent advies gekregen om ze wel te slikken. Verdorie zeg, wij hadden er nog maar een paar en die dachten we voor Nepal te bewaren. Dus togen we de stad in om wat extra ‘drugs’ te scoren. Hadden we maar gemalen reptielen staartjes, galblazen van beren of diverse soorten paddestoelen nodig gehad. Die zijn hier volop te krijgen. Het werd een verbazingwekkende, vermakelijke maar vruchteloze zoektocht. Gelukkig hebben we wel anti-muggen melk met DEET bij ons. Daar doen we het voorlopig dan maar mee.


De dag ervoor waren we nog op de fiets naar de ‘famous Dr. Ho’ gegaan. Deze kruidendokter heeft een hoofdrol gespeeld in verschillende boeken en documentaires. Het schijnt dat hij talloze VIP’s van hun kwalen heeft verlost (hij liet ons ook een bedankbrief van Balkenende lezen. Ad vond dat Dr. Ho die geneeskrachtige sessie beter achterwege had kunnen laten) Hij ging zó op in zijn eigen beroemheid dat wij het al snel zat waren en weer naar buiten gingen, een beduusde Dr. Ho achter latend.


De manier van doen van de Chinezen blijft ons verbazen. Hun doelgerichtheid laat volstrekt geen ruimte voor enig gevoel voor stijl. Toen we de serveerster gister vroegen waar het tweede gerecht bleef ging ze zonder te reageren naar achteren. Ze bleef lang weg dus wij begonnen maar vast samen aan het ene gerecht. Na een poos kwam ze toch aangesjokt maar met lege handen. Ze pakte de schaal op onze tafel en kieperde zonder enig ceremoniëel de volledige inhoud op mijn bord. Ze liep met de lege schaal weer naar achteren en kwam even later terug met het tweede gerecht op diezelfde schaal en zette dat weinig zachtzinnig neer. Zo, probleem opgelost.


Voor meer foto’s zie: http://wereldreis2010.phanfare.com

woensdag 19 mei 2010

China: Chengdu en Songpan

Er zijn van die plannen die je vol enthousiasme bedenkt maar waarvan je als je aan de vooravond van de uitvoering staat niet meer zo heel zeker bent of het nou wel zo’n goed idee is. Toen we ons voornamen om een paar dagen te paard door het Tibetaanse plateau (in Noord-West Síchuân) te trekken en onderweg in de bergen te kamperen, had het ons geweldig geleken.
We stelden ons er van die Brad Pitt ‘seven years in Tibet’ achtige taferelen bij voor. Tegen de tijd dat we ons bewust werden van mogelijke beren op de weg hadden we ons nog niet eens zorgen gemaakt over de weg zelf. Dat kwam pas tijdens de vrijwel onmogelijke busreis er naartoe en we ons realiseerden dat we dwars door het gebied gingen dat in 2008 verwoest is door een hevige aardbeving. Op sommige stukken leek het alsof het gister gebeurd was.
Waar we ook geen rekening mee hadden gehouden is dat de Tibetaanse boeren die ons door de bergen begeleidden een nogal soberder opvatting over ‘kampeer uitrusting’ hebben dan wij.

Juist de dingen waar we wel bang voor waren vielen achteraf mee.
“Wat nou als het heel slecht weer is, het kan tenslotte behoorlijk spoken in de bergen?” De nachten waren wel stervens koud maar op de ochtendmist en een spatje regen na was het verder stralend helder weer.
“Stel dat je ziek wordt van het eten of de hoogte, we klimmen immers naar 4500 meter, wat dan?” Wel, de gidsen hadden het eten zodanig pittig gekruid dat geen bacterie het kon overleven en wij bovendien het vettige kommetje al na een paar hapjes terzijde schoven om onze tong te blussen. De hoogteziekte sloeg inderdaad toe maar pas op het moment dat we net over het hoogste punt heen waren en al weer aan de terugtocht begonnen.
“Misschien dat we van het paard vallen of struikelen waardoor we iets breken; hoe moet het dan verder?” Dat struikelen gebeurde maar ondanks de verzwikte enkel kon Margriet nog redelijk verder lopen. De paarden waren fenomenaal. Nooit geweten dat ze zo goed steile hellingen kunnen beklimmen en afdalen! Hoe zij zich aan het eind van de dag voelden weet ik niet maar bij ons was alles behoorlijk beurs, vooral de knieën. We hadden eigenlijk maar over één onderwerp een meningsverschil met de paarden. Bij steile afgronden liepen zij bij voorkeur langs het uiterste randje terwijl wij de binnenkant veiliger vonden. Maar ze kunnen daar heel koppig in zijn. Als ze het te bont maakten greep de gids in door luid te joelen, fluiten of ‘shissen’.
Wij werden overigens op dezelfde manier door ze aangesproken hetgeen nog wel eens tot verwarring leidde bij zowel ons als de paarden. s’Ochtends waren de gidsen wat minder spraakzaam want dan waren ze hun Tibetaanse gebeden aan het hummen. Dat klonk min of meer alsof we door een overmaatse bromvlieg werden achtervolgd.

De monniken die we onderweg ontmoetten hadden er schik in om ons rond te leiden in hun klooster en wat te laten zien van hun leven daar. Heel erg aantrekkelijk leek dat leven niet te zijn dus hun voorstel aan Ad om zich aan te sluiten bleef onbeantwoord.
Eigenlijk was het al met al een fantastische, unieke ervaring. Tijdens de reis beseften we ons dat al heel vaak maar vooral achteraf, met de ervaring dat alles goed verlopen was, gaf het een euforisch gevoel. Onze ‘thuiskomst’ in Songpan hebben we gevierd met een heerlijke warme douche en een overvloedige maaltijd bestaande uit een yak burger, met yak boter besmeerd brood en yak yoghurt toe.

De strijd tussen de Tibetaanse nationalisten en de Chinese overheid heeft zo op het eerste gezicht een feestelijk karakter. De Tibetanen hebben de gewoonte overal veelkleurige gebedsvlaggen op te hangen. De overheid beantwoordt dat door op alle na de aardbeving herstelde gebouwen, huizen, bruggen en wegen de Chinese rode vlag te plaatsen.

In het panda reservaat liepen we rond met gemengde gevoelens. De reservaten werken goed en de populatie groeit weer. Maar het is zo’n publiekstrekker dat er alles aan wordt gedaan om het de bezoeker naar de zin te maken. Het krijgt bijna het karakter van een dierentuin. De panda’s zelf lijken het allemaal wel best te vinden. Ze liggen schaamteloos in allerlei standjes te poseren terwijl ze op hun bamboe knagen.

vrijdag 14 mei 2010

China: Beijing en Xi'an

De Chinese muur slingert spectaculair door een fraai, bergachtig landschap. Dit beeld mag een cliché zijn maar zodra je er bovenop staat en gaat wandelen (wij liepen van Jinshanling naar Simatai) kun je niet anders dan in vervoering raken. Het is echt adembenemend, letterlijk en figuurlijk. Als oorspronkelijk doel, het buiten houden van indringers (vooral Mongolen) schijnt de muur niet helemaal effektief te zijn geweest. Volgens de Mongoolse leider Genghis Khan kwam dat omdat de sterkte van de muur afhangt van de moed van degenen die hem verdedigen.
Zo is de huidige equivalent ervan: ‘the great Chinese firewall’ ook niet helemaal waterdicht. De 30.000 ambtenaren die hier de internet censuur regelen hebben niet kunnen verhinderen dat we de inhoud van deze blog naar buiten hebben gesmokkeld en dat onze handlanger M.M. het op de website heeft geplaatst. Onze website geblokkeerd; wat een giller.

Beijing is zo’n stad die je opslokt. De drukte, de verkeerschaos, het lawaai, de vervuiling, maar ook de grootsheid van de verboden stad en de intensieve kleuren van de enorme tempel-complexen, alles is even overweldigend.

De Chinezen zijn nogal luidruchtig en lijken altijd haast te hebben. De hoffelijkheid en ingetogenheid van Japanners vind je hier totaal niet terug, eerder het tegendeel. Maar hun spontaniteit en goedlachsheid maakt veel goed. Ook op het gebied van hygiëne is de vergelijking tussen Japan en China een cultuurschok. Dat Chinezen in het openbaar rochelen, spugen en boeren mag algemeen bekend zijn, maar er is verder ook weinig gène als het om lichamelijke funkties gaat. En publique neuspeuteren lijkt een nationale hobby, de midden naad van de broekjes van peuters is open zodat ze één en ander gewoon kunnen laten lopen en vrouwen laten tijdens het toiletgebruik niet zelden de deur gewoon open staan. Maar ja ook in dit geval: ’s lands wijs, ’s lands eer en we wennen er al een beetje aan.

Commercie is hier in alle hevigheid opgebloeid. Iedereen probeert wat te verkopen en er wordt gretig geconsumeerd. De paar Engelse woordjes die sommigen spreken zijn dan ook puur gericht op het werven van klanten. De conversatie erna gaat weer via overdreven mimiek en met handen en voeten. Een Chinese serveerster had wel een hele aparte versie van de ‘handen en voeten stijl’. Toen wij haar mondelinge poging niet begrepen schreef ze het in Chinese tekens in haar hand en liet het ons zien. Helemaal zot werd het toen Ad vervolgens naar mij wees omdat “hij zijn bril niet op had”.

Ook de politieke propaganda is gemoderniseerd. Twee enorme videoschermen op het plein van de hemelse vrede tonen non-stop beelden van alle geweldige dingen die China bereikt heeft. De kranten laten wel af en toe een kritisch geluid horen.
Het chaotische verkeer zou je als anarchie kunnen omschrijven, ware het niet dat er toch wel een duidelijke hiërarchie is. De vrachtwagens zijn heer en meester en voetgangers moeten als laagste in rang regelmatig opzij springen om het vege lijf te redden. Het is ieder voor zich en als er al regels zijn worden die op grote schaal aan ieders laars gelapt. We gaan hier zeker geen auto huren.

De terracotta legers in Xi’an zijn natuurlijk ook een niet te missen bezienswaardigheid. Hoeveel je er ook over gelezen hebt of gezien op TV, zodra je oog in oog staat met de enorme hoeveelheid (als alle opgravingen voltooid zijn zouden er zo’n 7000 te voorschijn moeten komen) beelden die allemaal net iets anders zijn, raak je onwillekeurig diep onder de indruk van zowel de schoonheid als de waanzin van het hele projekt.

De muzikale kant van de lokale cultuur wilden we ook niet aan ons voorbij laten gaan dus gingen we naar een voorstelling van de Chinese opera. Zeker de moeite waard om eens gezien te hebben maar de muziek ligt niet echt gemakkelijk in het gehoor, dus voorlopig laten we het even bij deze ene keer.

vrijdag 7 mei 2010

Japan: Fukuoka & Dazaifu.

Vergeet New York, Parijs en Milaan als je een verwende shopper bent; kom naar Fukuoka en je weet niet wat je ziet. Zoveel shopping malls met zoveel bekende topmerken of juist obscure, afwijkende thema-winkels heb je nog nooit bijelkaar gezien. Heb je een voorkeur voor de Lolita-look, Gothic stijl of high fashion het maakt niet uit; echt álles is hier te krijgen. Wat wel uitmaakt is je maat: boven ‘size zero’ kun je hier moeilijk terecht. Maar in dat geval kun je je uitleven in de enorme galerijen met frutseltjes of kookspullen of stripboeken of handige-dingetjes-winkels of..of..of.


De meest bijzondere winkel annex showroom vonden we misschien wel Robosquare. Daar worden alle nieuwe modellen huisrobots gedemonstreerd en je kunt ze meteen meenemen als je wilt. Robot-stofzuigers, -vloerboeners en –butlers zijn natuurlijk vooral praktisch. Dat er ook robots zijn om de emotionele verlangens van de mens te bevredigen ligt minder voor de hand maar we zagen het voor onze ogen gebeuren. Robot-huisdieren waar kinderen op reageren alsof het levende speelkameraadjes zijn. Volwassenen zie je vooral uitproberen of ze ook op commando willen zitten en pootjes geven (ja, dat doen ze…meestal, net als echte hondjes). Zelfs apporteren lukte min of meer (maar het was een puppie dus dat leert hij nog wel).
In Japan zijn cartoons zo immens populair dat stripfiguren een belangrijk onderdeel van de belevingswereld van kinderen zijn. De meeste robot-huisdieren hebben ze dan ook gemodelleerd naar stripdieren.
Voor ouderen (21% van de bevolking is boven de 65) lijken ze meer op echte dieren, met een heuse vacht en zo. Er draaide en documentaire waarin demente ouderen eerst apatisch in een stoel hangen maar nadat ze een robot-zeehondje krijgen bloeien ze helemaal op. Ze aaien het beestje, voeren het en praten ermee. Het was aandoenlijk om te zien.

Of Japan ook veel blinden heeft weten we niet maar dat er hier meer blindenvoorzieningen zijn dan waar ook ter wereld is zeker. Het mooiste voorbeeld zagen we toen zo’n voorziening samen ging met een andere ver doorgevoerde discipline in Japan: afval scheiden. Omdat er in hotelkamers maar één prullenmandje is pluizen de kamermeisjes de inhoud uit om die vervolgens op de juiste manier te verdelen. Op straat zie je heel weinig afvalbakken maar als er een is dan is die meteen onderverdeeld in minimaal 5 compartimenten. Zo hebben bijvoorbeeld de plastic doppen een eigen compartiment naast de plastic flessen. Om te zorgen dat blinden hier geen vergissingen mee begaan zijn de compartimenten soms voorzien van een opschrift in braille.

Toeristen moeten het uiteraard zelf maar uitzoeken, dat zijn toch barbaren. Vroeger vonden ze dat inderdaad en was het woord voor ‘buitenlander’ identiek aan ‘barbaar’. Tegenwoordig denken ze daar geloof ik genuanceerder over. Maar toch kunnen we ons indenken dat als je hier bent opgegroeid en het service niveau hier je referentiekader is, je het in de rest van de wereld op z’n minst wat onverzorgd vindt.
Gister kochten we bijvoorbeeld gebakjes om mee te nemen. De verkoopster had een bonnet om het haar, een doorzichtige plastic kap voor de onderste helft van haar gezicht en plastic handschoenen aan. Alles om te voorkomen dat er ook maar een spatje van haar dna op onze gebakjes zou komen. Ze pakte de gebakjes met een tang en omhulde elk afzonderlijk met een precies passende kartonnen taartvorm. Ze zette ze in een doos en plaatste tussen de gebakjes nog een soort stootkussentje van karton om ze klem te zetten. Daarnaast legde ze een koelelementje (een plak ijs in een dicht zakje) erbij en deed de doos in een papieren tasje. Ze draaide de handvaten om elkaar heen, streek alles nog eens glad en gaf ons het tasje met beide handen aan waarna ze een diepe buiging maakte. Het was al feest voordat we nog maar één hap hadden genomen.

Dat we bij ons vaarwel-Japan diner vanavond ook nauwelijks een hap aten lag aan de de man die naast ons aan de sushi-bar zat. Hij werkte regelmatig sushi met een nog levend diertje (slak? schaaldier?) erop naar binnen. Yech! Tijd om hier weg te gaan en de zijderoute te vervolgen in China. Of internet daar net zo volop beschikbaar is als hier weten we niet dus het vervolg kan even duren.

woensdag 5 mei 2010

Japan: Nagasaki, Fukuoka & Nokonoshima Island

>
Het is ‘golden week’ in Japan. Er zijn 4 nationale feestdagen op een rij en festivals op veel plaatsen. Al met al zorgt dit voor een ware volksverhuizing. Op zich is dat best gezellig maar als een groot deel van de 127 miljoen Japanners besluit er op uit te gaan dan leidt dat tot overvolle treinen, lange rijen voor de restaurants en het vervelendste: geen beschikbare hotelkamers meer voor mensen die zo’n beetje op de bonnefooi door het land trekken. Na eindeloos zoeken en vragen vonden we vlak voordat we de dichtstbijzijnde brug wilden opzoeken (om het ons daaronder dan maar ‘gemakkelijk’ te maken) toch nog een kamer, een zogenaamde semi-double room.
Als het al ‘semi-double’ is voor Japanners dan is het voor ons meer 'too small'. We moesten met een soort hink-stap-sprong over de tassen klimmen om in het bedje te kunnen komen. En nu ‘maakt liefde een smal bed breed’ maar op een gegeven moment wil je toch ook wel gewoon slapen.

Het festival dat wij hebben bezocht heet Hakata Dontaku Matsuri, het grootste in Japan. Het bestaat al 800 jaar maar in de Meiji periode is het vernoemd naar de Nederlandse gewoonte om zondags niet te werken. ‘Dontaku’ schijnt een verbastering van ‘zondag’ te zijn. Gedurende de ruw weg 280 jaren daarvoor had Japan de grenzen gesloten voor alle westerlingen behalve de Nederlanders. Zij mochten blijven omdat ze niet hadden geprobeerd de Japanse cultuur of religie te beinvloeden maar zich puur hadden gericht op de handel en wetenschap. Je vindt hier dan ook op veel plaatsen historische verwijzingen naar die periode. In Nagasaki is zelfs een complete VOC handelspost bewaard gebleven.

Mocht het al zo zijn dat onze taal ook terug komt in andere Japanse uitdrukkingen dan valt dat in ieder geval niet op. Maar goed: de link tussen ‘dontaku’ en ‘zondag’ springt ook niet onmiddellijk in het oog, dus wie weet? Evidenter is hun voorliefde voor de Franse taal. Winkels, restaurants en merken voeren graag een Franse naam of slogan. Niet altijd juist geschreven maar dat maakt het des te sympathieker.
Wij worstelen ons ondertussen van het ene communicatieprobleem naar het andere maar komen er meestal wel uit. Dat ik graag een stukje ‘meat’ wilde bestellen was de ober echt niet duidelijk. Mijn tekening van een koe waarop ik vervolgens hoopvol wees leidde wel tot de nodige hilariteit maar niet tot het gewenste gerecht. Ad heeft het vervolgens kordaat opgelost door de man aan de mouw mee de keuken in te voeren en daar het een en andere aan te wijzen. We hebben er héérlijk gegeten. We wilden dan ook de volgende avond terug komen maar toen zaten ze opeens vol….zal wel met de drukte van het festival te maken hebben gehad.
Om de vaarschema’s van de boten te achterhalen viel ook niet mee. De lange rijen bij de balie’s nodigden ook niet uit om het maar eens ergens te proberen. Gelukkig was er een behulpzame steward die wist dat er ergens in het gebouw een bord (hij beschreef een vierkant in de lucht) met ‘information’ was. Hij begeleidde ons kris kras door de menigte naar de andere kant van het gebouw waar inderdaad een groot bord stond met bovenaan ‘information’. Helaas was de rest van de tekst in het Japans.
Toch zaten we al snel op de boot. We belandden weliswaar op een ander eiland dan we van plan waren maar het was er prachtig (de foto van de bloementuin is daar gemaakt) dus het was ons net zo lief.

Soms weet je ook niet wat je hoort maar dan omdat het juist zo bekend klinkt. De onverwachte begroeting in de ontbijtzaal bleek van Sophie Rutgers (een Randstad collega die tijdelijk in Japan werkt) te komen. We wisselenden wat ervaringen uit en begrepen uit haar enthousiaste verhalen dat het heel goed gaat met haar en met het uitzenden in Japan. We kunnen ons er alles bij voorstellen dat ze straks terugkijkt op een boeiend jaar en een fantastische ervaring.